Bahá'í - Wie zijn de belangrijkste figuren?
De Bahá'í (of eenvoudiger: "Bahai") is een godsdienst die prominente individuen omarmt als de centrale figuren in hun leer en gebruiken. De Bahá'u'lláh beweerde dat hij de manifestatie van God was en de mensheid naar de volgende ontwikkelingsfase zou leiden. De Bahá'ís geloven dat hij de vervulling is van de beloofde komst die in de heilige boeken van alle godsdiensten wordt voorspeld.
Voor de Joden was hij de Eeuwige Vader; voor de Christen was hij de terugkeer van Christus; voor de Moslims was hij de "grote aankondiging" waarover in de Koran wordt gesproken; hij was de Shah Bahram van de Zoroastrische werken; hij was de Kalki Avatar van de hindoeïstische geschriften; hij was de Maitreya Boeddha, de hoop van het Boeddhisme.
De Bahá'u'lláh was oorspronkelijk een volgeling van het Bábí-geloof dat door de Báb werd opgericht. De Báb was in zijn jonge jaren een toegewijd, vroom mens op zoek naar religieuze zaken. In die tijd ondernam hij een pelgrimstocht. Later had hij een reeks goddelijke openbaringen en voorspellende dromen en begon hij heilige verzen te schrijven. Hij vond zelf dat hij gezegend was met de genade van de "verborgen imam"; een "teken van God" op aarde die inspiratie van God ontvangt. Bahá'ís aanvaarden hem als een onafhankelijke manifestatie van God en de voorloper van de Bahá'u'lláh.
Abdu’l Bahá was de opvolger van de Bahá'u'lláh; hij probeerde de eenheid en organisatie binnen het geloof te behouden. Maar al snel werd hij tegengewerkt door zijn halfbroer die hem openlijk in diskrediet probeerde te brengen. Abdu’l Bahá stelde een heilig verbond op dat de eenheid van de Bahá'ís garandeerde aan mensen die gehoorzaam waren aan de aangewezen leider van het geloof.
Shogi Effendi Rabbání was van 1922 tot aan zijn dood de opvolger van Abdu’l Bahá als leider van het geloof. Hij werd opgevolgd door de "Handen van de Zaak" die als opzichters van het geloof optraden tot aan de verkiezing van het "Universele Huis van Gerechtigheid", het hoogste bestuurlijke orgaan van het Bahá'í geloof, in 1963. De Handen van de Zaak bestonden uit een aantal prominente Bahá'ís.
Bahá'í - De belangrijkste leer
De Bahá'í godsdienst stelt dat God de uiteindelijke oorzaak is van alle dingen die bestaan en dat alles zijn macht weerspiegelt. De mens in het bijzonder is een weerspiegeling van zijn eigenschappen. Volgens de Bahá'ís kan God zelf niet gekend worden; hij kan alleen gekend worden via zijn manifestaties: Adam, Abraham, Mozes, Zoroaster, Krisjna, Boeddha, Jezus, Mohammed, de Báb en de Bahá'u'lláh. In tegenstelling tot het Christelijke geloof dat Christus de belichaming van God was, werd dit idee van een Goddelijke incarnatie verworpen door Shogi Effendi Rabbání, een van de centrale leiders van het geloof. De eerder genoemde manifestaties van God waren niets meer dan spiegels die Gods heerlijkheid reflecteren en goddelijke kennis en genade aan de mensheid overbrengen.
De Bahá'ís geloven dat de mensheid op een unieke wijze verschilt van andere dierensoorten. Zij geloven dat mensen werden geschapen met een spiritueel vermogen en verantwoordelijkheid die de goddelijke eigenschappen van de schepper weerspiegelen. De leer van de Bahá'í zegt dat de mens een dubbele aard heeft; de lagere aard en de hogere aard. De mens moet hard werken om er zeker van te zijn dat zijn innerlijke goddelijke aard de satanische aard overwint. Als hij daar niet in slaagt, zo geloven zij, dan zal de mens het laagste karakter verwerven in plaats van uitmuntendheid bereiken. De mens moet streven naar gerechtigheid, een eerlijke behandeling van alle mensen, liefde, vriendelijkheid, zachtaardigheid, mededogen, liefdadigheid, geduld, gulheid, betrouwbaarheid en eerlijkheid. In zijn omgang met andere mensen in de samenleving moet hij waakzaam zijn voor hypocrisie en zelfbedrog, eerbaarheid nastreven en zelfbeheersing ontwikkelen.
Bahá'í - Is het verenigbaar met het Christendom?
De Bahá'í godsdienst dwingt nieuwe volgelingen niet om hun vroegere geloof en leer af te wijzen om de dogma's van het Bahá'í geloof te kunnen omarmen. Een van de doelen van de Bahá'í godsdienst is de eenheid van alle godsdiensten en het behoud van alle goede dingen uit alle wereldgodsdiensten. Andere godsdiensten eisen dat volgelingen hun oude levens opgeven wanneer zij bekeerd worden. De Bahá'ís zien de centrale figuren in andere godsdiensten, zoals Boeddha en Christus, als manifestaties van dezelfde absolute realiteit en daarom hebben nieuwe volgelingen van de Bahá'í godsdienst geen reden om deze personages af te wijzen.
De Bahá'ís geloven dat de Báb de geestelijke terugkeer van Johannes de Doper was en dat de Bahá'u'lláh de terugkeer van Christus was in de heerlijkheid van de Vader. De Bahá'ís geloven dat het succes van het georganiseerde Christendom ophield toen de Christelijke leer niet meer overeenkwam met de dogma's van de Bahá'u'lláh. Het verlies aan pauselijke macht, de invasie van het secularisme in de Christelijke instellingen, verdeeldheid en de opkomst van obscure sekten waren allemaal het gevolg van de afwijzing van de waarheden en de ideeën van de Bahá'í. De Bahá'ís aanvaarden de Onbevlekte Ontvangenis en zien Petrus als de hoogste apostel.
Zij zagen het Christendom als de vervulling van het Jodendom. Voor de Bahá'ís was Jezus slechts een manifestatie van God - een van vele - wiens wonderen symbolisch werden geïnterpreteerd en niet als realiteiten werden beschouwd. De opstanding van Christus werd ook gezien als een spirituele gebeurtenis. Het komt erop neer dat de Bahá'ís Christus weliswaar respecteren, maar Hem afwijzen als God in een mensenlichaam en als de enige weg naar de ware en levende God. In Johannes 14:6-7 zei Jezus: "Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. Als jullie mij kennen zullen jullie ook mijn Vader kennen, en vanaf nu kennen jullie hem, want jullie hebben hem zelf gezien!"
Copyright © 2002-2021 AllAboutReligion.org, Alle rechten voorbehouden